In de Verenigde Staten kent de winning van olie en gas een ingrijpende transformatie, gedreven door een golf van fusies en overnames. Door die operaties telde de sector eind vorig jaar nog amper veertig grote beursgenoteerde bedrijven in de sector. Dat betekent een inkrimping met 20 procent tegenover het jaar voordien. Dat blijkt uit een rapport van het bureau Ernst & Young. Ondanks de inkrimping hebben de veertig resterende bedrijven in de Amerikaanse productie van olie en gas nog steeds een aandeel van ongeveer 41 procent. Dat cijfer ligt in lijn met de voorgaande jaren.
Het rapport schetst een sector die steeds sterker door een strategische consolidatie, een strikte kapitaaldiscipline en grote focus op veerkracht op de lange termijn wordt gekenmerkt. “Dit betekent een kantelpunt voor de Amerikaanse upstream-sector”, benadrukt Pat Jelinek, petroleum-expert bij Ernst & Young. “Er blijven minder entiteiten over, maar die resterende ondernemingen blijken wel sterker. De bedrijven zijn beter gekapitaliseerd, efficiënter en gefocust op duurzame groei. Deze ondernemingen zijn niet enkel overlevers, maar worden bepalende krachten voor de toekomst van de Amerikaanse energievoorziening.”
Het onderzoek toont dat de kapitaalallocatie een duidelijke verschuiving doormaakt. Sinds de piek in 2022 zijn de uitkeringen aan aandeelhouders via dividenden en aandeleninkoop in alle groepen gestaag gedaald, terwijl steeds meer kapitaal naar fusies en overnames vloeit.
De sector investeerde vorig jaar in totaal 206,6 miljard dollar – gedreven door vijf megadeals van elk meer dan 10 miljard dollar – in fusies en overnames. Dat betekende een stijging met 331 procent tegenover het jaar voordien. Daarbij werd 42 procent van de waarde van de overgenomen activa toegewezen aan onontwikkelde eigendommen, tegenover slechts 18 procent het jaar voordien. Dit onderstreept de strategie om toekomstige bronnen veilig te stellen en een productie op lange termijn te garanderen.
Tegelijkertijd stegen de investeringen in bewezen reserves met 12 procent tegenover het jaar voordien. Sinds het begin van dit decennium is er zelfs sprake van een toename met 161 procent. Dat wijst op een sterke toename van kapitaal in de richting van activa die al productie opleveren of heel dichtbij productie zitten. Geïntegreerde bedrijven – die actief zijn in zowel exploratie, productie, transport als raffinage – betaalden gemiddeld 20,89 dollar per vat olie-equivalent.
??Grote onafhankelijke producenten – die zich alleen richten op exploratie en productie, maar wel op grote schaal – betaalden gemiddeld 10 dollar. Bij kleinere onafhankelijke partijen was er sprake van een prijs van 12,63 dollar. Dit verschil komt vaak doordat geïntegreerde spelers bereid zijn méér te betalen voor zekerheid en schaalgrootte, onder meer omdat ze reserves ook binnen hun bredere keten, bijvoorbeeld raffinage en distributie, kunnen gebruiken. Onafhankelijke bedrijven mikken meestal scherper op de kostprijs en rendabiliteit van de booractiviteit.
Oplopende kosten
Opmerkelijk genoeg liepen de productiekosten per vat het voorbije jaar met 1 procent op, ondanks dalende grondstofprijzen en de verwachte synergievoordelen uit fusies en overnames. Dit wijst volgens Ernst & Young op operationele uitdagingen die vaak in de eerste jaren na een grote deal moeten worden aangepakt.
“In de huidige complexe fusiemarkt gaat het om meer dan enkel een transactie afronden en activa samenvoegen”, beklemtoonde Bruce On, analist bij EY-Parthenon. “Er kan een vergelijking worden gemaakt met de bouw van een motor. Het is daar niet voldoende om onderdelen te kopen, want pas door een zorgvuldige assemblage komt de echte waarde vrij. Stijgende productiekosten kunnen wijzen op integratieproblemen. Succesvolle partijen koppelen hun strategie aan meetbare doelen om langdurige prestaties te waarborgen.”
De studie toont nog dat de kosten voor exploratie en ontwikkeling – zoals seismisch onderzoek, proefboringen en de activering van nieuwe velden – met 7 procent daalden. Dat is het gevolg van de beslissing van de bedrijven om geld te reserveren voor de aankoop van bestaande velden of reserves van andere bedrijven in plaats van zelf nieuwe activa te zoeken.
Hoewel er minder geld naar de klassieke exploratie ging, slaagden de bedrijven er toch meer nieuwe reserves te vinden dan ze produceerden. Dat wijst erop dat de sector efficiënter is geworden in de vervanging en de uitbreiding van de reserves, zelfs met minder investeringen in traditionele booractiviteiten. Er werd dan ook een production replacement rate van meer dan 100 procent genoteerd.
De oliereserves namen het voorbije jaar met 5 procent toe, terwijl de gasreserves met 4 procent afnamen. Dit weerspiegelt de aanhoudende uitdagingen voor de gasproducenten, die met volatiele prijzen en een verschuivende vraag werden geconfronteerd. De winst van de bedrijven viel het voorbije jaar met 10 procent tot 74,8 miljard dollar. Dat was minder dan de helft van het recordniveau dat in 2022 werd genoteerd. De terugval moet vooral worden toegeschreven aan de zwakke grondstofprijzen, aldus het rapport.
“De onderzochte bedrijven hebben sterke resultaten geboekt, succesvolle acquisities afgerond en hun boorprogramma’s uitgebreid”, beklemtoonde onderzoeksleider Herb Listen. “Toch verschuift de focus. Gezien de voortdurende onzekerheid rond aanbod, vraag, prijzen, tarieven en geopolitiek, worden operationele efficiëntie en kapitaaldiscipline doorslaggevend. De bedrijven die zich het snelst aanpassen, strategisch investeren en effectief integreren, zullen de volgende fase van de Amerikaanse energiesector dragen.”
ExxonMobil leidde vorig jaar de consolidatie bij de Amerikaanse producenten van olie en gas. Het bedrijf noteerde het voorbije jaar een totale acquisitiekost van 84,5 miljard dollar. Het grootste deel van dat bedrag – 60 miljard dollar – werd geïnvesteerd in de overname van het Amerikaanse bedrijf Pioneer Natural Resources, een producent van schalie-olie.